Registrum Memoriale Parochiae 1874
conscriptum juncta
Primam Sinodum Diocesanum Ultrajectensem
Continens novem capita
In primo capite agitur: de Fundatione, antiquitate, traditionibus, circumscriptione et monumentes parochiae.
Pagina 1
In secundo capite agitur: de donis et nominibus benefactorum, qui ecclesiam vel capellam aedificarunt altare tabernaculum vel aliud quoddam insigne objectum aut ornamentum dono dederunt. Pag. 10
In tertio capite scribuntur: Nomina Pastorum et Vicariorum seu Sacellanorum qui in Parochia eadem animarum exercuerunt, addita die excepti et derelicti mundi. Pag. 20
In quarto capite scribuntur: Fundationes Missarum una cum approbatorum ordinaris actus et descriptione bonorum e quibus reditus percipiuntur. Pag. 30
In quinto capite scribuntur: Annum fundationum computus una cum nomine sacerdotis, qui missas celebrit. Pag. 75
In sexto capite scribuntur: Bullae indulgentiarum, altaris priviligati, confraternitatem seu piorum sodalitiorum et authenticae SS. Reliquiorum litterae. Pag. 105
In septimo capite scribuntur: Numerus parochianorum et communicantium, quotia, generalis animarum recensio facto est. Annum quoque numerus baptizatorum, illegitime natorum neocommunicantium, matrimonio junctorum et mortuorum, atque numerus sacrarum specierum, quae per annum distributae sunt. Pag. 115
In octavo capite scribuntur: Summa tutulis omnium reddituum quibus fabrica ecclesiae fructur una cum honorario, quod Pastori et Sacellano solvi debet quitannio. Pag. 130
In nono capite scribuntur: Res omnes memorabiles, quae in parochia evenient v.g. consecratio vel benedictis Eclesias, caemeterii, campaniae, celebratio Missionis aut Jubilaei, Visitatio ordinario vel Decani et ea quae ab Ordinario vel Decano vr. praescrita aut commendata fuerunt. Pag. 140
(pag. 1)
Eene volkssage die aan Huissen in oude tijden den voorrang boven Arnhem wil gegeven hebben, laten we rusten, daar zij ons te ver in het donkere verleden voeren zou.
Zoo ver men kan nasporen behoorde Huissen steeds tot de bezittingen van den graaf van Cleef. Eenigen tijd voor het jaar 1266 had Dirk de graaf van Kleef er een tolhuis opgerigt voor de vaart op den Rijn, die destijds digt langs Huissen stroomde. Dat bragt hem in twist met den graaf van Gelre, doch in September 1266 kwam het tot een vergelijk door bemiddeling van den Bisschop van Utrecht, van Willem graaf van Gulik en Goossen heer van Borne.
In 1341 werd de tol te Huissen aangewezen ter onderpand eener lijftocht van 700 mark Brabandsch, welken de graaf van Cleef en van de Marck aan zijne dochter Elisabeth bij voor-overlijden van haren man Otto van Hessen, jaarlijks zal moeten uitkeeren. In 1368 werden die borch, stat, renten, tinse, tol, heerlichheid van Huessen, mitten mannen, borchmannen, dyenstmannen, ondersaeten, mit haren toebehoiren ende mit allen opkomingen ende vervalle aan Vrouwe Mechteld, geboren gravinne van Gelre, nu gravinne weduwe van Cleef tot lijftocht medegegeven en zou na haren dood aan Gelre blijven, als Hertog Eduard mannelijke lijferven naliet, hetgeen niet is geschied!
Toen hertog Eduard den 24 Augustus 1371 was gestorven, maakte Mechteld aanspraak op de erfopvolging in het Hertogdom Gelre. Dit leidde tot een langdurigen oorlog. In 1379 moest Mechteld van hare aanspraak afstand doen ten behoeve van den zoon harer Zuster Willem van Gulick, die nu den hertoglijken stoel van Gelre beklom. Mechteld bleef in het bezit van haren lijftocht tot haren dood, die na 10 Augustus 1382 te Huessen voorviel.
Als eene merkwaardigheid moeten we hier nog vermelden dat in 1315 Herman Monich, burger van Huissen, van Reinoud den graaf van Gelre in leen en bewaring ontving ’s Gravenhuis in oppido Huissiae juxta conventum fratrum Minorum ibidem commorantium. Den brief, bezegeld door Schepenen van Huissen geeft Pontanus. Van dit klooster der Minderbroeders vinden we verder geen gewag meer gemaakt.1
In latere dagen kwam Huissen als behoorend tot het graafschap Cleef onder het gebied van den Keurvorst van Brandenburg, waardoor het onder het later opgerigte Koningrijk Pruisen verviel.
Tijdens de Fransche omwenteling onderging Huissen een gestadige lotsverwisling tot dat het op duurzame wijze in 1814 door het Weener Congres aan Nederland werd toegevoegd.
Van de kerk en de parochie van Huissen vinden we geen stellig gewag gemaakt voor het midden der veertiende eeuw. Zij stond vanouds ter vergeving van de graven en hertogen van Cleef, later van den Keurvorst van Brandenburg en daarna van den koning van Pruisen. Bij de vereeniging met Nederland heeft de Nederlandsche Regeering uitdrukkelijk van alle patronaatsregt afstand gedaan.
Het eerst vinden we de parochie van Huissen vermeld in het jaar 1353. Op den 15de december van dit jaar zien we in een open brief door het Pauselijk hof te Avignon gegeven o.a. de pastoors van Deventer, Lochem, Warnsveld, Almen, Goor, Ootmarsum, Huissen geland, om, wanneer ze daartoe aangehouden worden, hunne medewerking te verleenen tot de uitvoering van een vonnis door de Rota gewezen tusschen Joannes Caupo pastoor van Arnhem en de Abdij van Pruim in den Eifel. De naam des pastoors wordt niet genoemd.
(pag. 2)
1 In de kantlijn: Niet waar, zie Gelre XXIX, bl. 73. In de betreffende oorkonde uit 1315 staat niet Hussia, maar Nussia. Het hele gegeven slaat dus niet op Huissen, maar op Neuss.
Etc. etc. etc.
"Registrum Memoriale Parochiae 1874 en volgende jaren " kunt u in zijn geheel downloaden op onze downloadpagina