Dominicanenklooster en omgeving uit archeologisch gezichtspunt
door Th.H. Janssen
Uit Mededelingen, jaargang 3, nummer 5 (1978)

Een schriftelijke weergave van de resultaten van het onderzoek aan de Burchtgracht(straat) zal nog wel enige tijd op zich laten wachten in verband met de determinatie van het omvangrijke vondstenmateriaal .
Globaal kan echter al wel schematisch een overzicht worden gegeven en wel als volgt:

Aardewerk
1. Kleefse periode (12e en 13e eeuw): Pingsdorfachtige tuitpotten, Andennewaar, Kogel potten, Paffrath, Dikwandige zwart/grijze waar en Kannen met geribbelde bandlip;
2. Karolingisch: Badorferwaar (een enkel spoor) ;
3. Merovingisch: Dubbelconische met stempelversiering (een enkel fragment) ;
4. Romeins: waaronder terra-sigillata en dakpanresten (2e eeuw) ;
5. Inheems: waaronder imitatie-romeins;
6. Voorromeins : dik/ ruwwandige waar ( ijzertijd) .
IJzer :

Delen van gereedschappen, messen, spijkers en krammen.
Been :

Onder andere een hieruit vervaardigd handvat voor een mes.
Hout :

Een duig van een houten emmer met beslag en een hengselfragment, wijnvaten, spanendoos.
Leder :

Resten (ook enkele compleet) van schoenen en laarzen, delen van een kledingstuk of tas. Een stuk leer vertoonde sporen van beschildering.
Glas:

Een enkel stuk (voorwerp kon nog niet worden gedetermineerd) .
Beenderen:

Onder andere van runderen, varkens, schapen, geiten, klein wild en hoenders.
Steen :

Onder andere bouwpuin, zoals oersteen— en tufsteenblokken, veld— en basaltkeien.Overige:
Spinstenen, slijpstenen, slingerkogels, mammoetkies, schalen van eieren, basten van noten, schelpen, koperslakken.
Het jongste materiaal is uit het einde van de 13e eeuw.

Burchtcomplex
Na het opstellen van dit overzicht dacht ik al te mogen constateren, dat verschil lende gegevens niet los mogen worden gezien van reeds eerdere archeologische onderzoekingen in de directe omgeving.
Deze omgeving betreft dan het terrein van het Dominicanenklooster en de onmiddellijk daaraan grenzende terreinen.
Voor de nodige achtergrondkennis wil ik dan ook in deze bijdrage chronologisch de mij bekende gegevens op een rijtje zetten. Hierbij zal dan in deze bijdrage het voormalige burchtcomplex centraal staan, waaraan dan de gegevens ovar het Kempke, de Vierakkerstraat en de Burchtgracht (de straat van die naam) gekoppeld zullen worden.
Het terrein, nu begrensd door de Kloosterlaan. de Stadsdam, de Burchtgracht en de Vierakkerstraat, besloeg in de 18e eeuw nog twee lage heuvels, welke van elkaar verschilden qua hoogte en oppervlakte. Dit terrein is in beeld gebracht op de kaart. De heuvel, welke aan de westzijde was gelegen en welke de hoogste, doch qua oppervlakte de kleinste was, werd de Hazenberg genoemd. Eertijds stond hierop een in 't stadsbeeld overheersende immens hoge, ronde tufstenen toren (de zgn. Grote Torn") met ringmuur (een chateau à motte) . We kunnen deze heuvel nu situeren ter plaatse van de tuin, welke is gelegen tussen de Kloosterkapel en het Hoofdkwartier van de Mbaga—verkennersgroep.
De andere heuvel, aan de zuid—oostzijde, met name dat gedeelte van het terrein, waarop nu de kapel en het klooster staan, werd eertijds door een burchtcomplex in beslag genomen, hetwelk reeds in het begin van de 14e eeuw bestond uit een huis, een burcht en een toren met bijgebouwen, welke door een weermuur met torens waren omgeven. Beide heuvels waren eertijds door een achtvormige gracht omgeven en van elkaar gescheiden.
Toegang tot het burchtcomplex kreeg men via de slotpoort. welke was gelegen ongeveer halfweg de afrit van de Stadsdam naar de hoòfdingang van het klooster. Heel waarschijnlijk bevond zich een andere toegang ter hoogte van de huidige dijkafrit naar de Kloosterlaan.
Toegang tot de toren op de Hazenberg verkreeg men via een brug, welke, gerekend vanuit de Vierakkerstraat, over de gracht was gelegen aan de binnenzijde van de stadsmuur en heel waarschijnlijk ook vanaf het burchtcomplex via een loopgang over de verbindingsmuur, welke de toren op de Hazenberg met de burcht verbond.
Zowel de burchtmuur als de burchtgracht waren in verbinding gebracht met respectievel ijk de stadsmuur en de stadsgracht. De burchtgracht had aan twee zijden een verbinding met de toen langs Huissen stromende Rijn of een arm daarvan (de huidige Molenkolk en de Strang) en wel in het zuidoosten rechtstreeks en in het noorden via de stadsgracht.
Van het grachtencomplex rond de burcht en de toren moet alseerste dat gedeeite,dat de oostelijke zijde van de huidige Vierakkerstraat in beslag nam, in de 17de eeuw zijn gedempt ten behoeve van woningbouw in uit gebied. Aan het einde van de 16de eeuw was deze Vierakkerstraat nog maar aan één zijde (de westelijke) bebouwd met woningen.
In de 18de eeuw is de scheidingsgracht tussen de beide heuvels gedempt met het puin van een hoge muur, welke over de Hazenberg liep en welke muur van schietgaten was voorzien.
Het grachtgedeeite aan de zijde van de huidige Burchtgracht(straat) was toen reeds verworden tot een breed water , waarin riet groeide en waarvan nu alleen maar een restant in de vorm van een vijver in de kloostertuin is overgebleven.
Momenteel is van de achtvormige gracht enkel nog een gedeelte aanwezig aan de oost- en westzijde van het terrein, nu Klooster— of Patersgracht genoemd. Vermoedel ijk is zelfs het grachtgedeelte aan de oostzijde in een later tijdvak gegraven, daar naar alle waarschijnlijkheid de Rijn, welke op enige afstand was gelegen, alszodanig dienst deed.
Dat het terrein tussen de burcht en de Rijn (de Stadsdam en het weiland vóór de Motenkolk) een functie had, blijkt uit de 13de en 14de eeuwse scherven van aardewerk, welke in dit terrein op behoorl ijke diepte werden aangetroffen.

Van burcht tot klooster
Bezien we momenteel het voormalige burchtterrein aandachtig dan kunnen we uit de in het terrein nog aanwezige inzinkingen het vroegere grachtverloop reconstrueren.
Op het einde van de 18de eeuw bevonden de restanten van de burcht zich in een dusdanig vervallen toestand, dat nog slechts een gedeelte voor schuur kon worden gebruikt. In 1809 werd deze ruïne als domeingoed van de Pruisische Kroon verkocht aan de Huissense notabele H.S. van Lottum.
Zeven jaar later werd mr. C.G.Th. van Erpers Roijaards, ontvanger der belastingen te Huissen en zoon van de laatste Pruisische ambtsman Gisbert Roijaards, eigenaar.
Hij was toen reeds in het bezit van de hof, die noord—westelijk van de voormalige burcht was gelegen, de reeds eerder genoemde Hazenberg.
Mr. van Erpers Roijaards liet de !aatste overblijfselen van de burcht slechten en bouwde een "fraai Herenhuis" , dat in de volksrnond reeds spoedig de naam "het Kasteel" verwierf . De Hazenberg liet hij met fruitbomen beplanten, welke situatie tot 1950 bleef gehandhaafd.
In 1856 namen de Dominicanen dit geheel in eigendom over van J. J. Fabricius, die sedert 1832 eigenaar was geworden. In 1858 werd de eerste steen gelegd voor een verbouwing en uitbreiding van het herenhuis tot klooster, gevolgd door de bouw van een kloosterkapel, alles naar de plannen van de jonge Roermondse architect P. Cuypers.
In vijftig jaar was "het Kasteel" in een, klooster veranderd, waarbij er echter voor een aandachtige toeschouwer nog diverse sporen uit het (burcht-)verleden zichtbaar zijn gebleven.

Afgraving
Bij de archeologen is het gehele terrein eerst vanaf 1950 in de belangstelling gekomen. In dit verband moet de naam van pater v.d. Assum o.p. worden genoemd die in dat jaar de eerste stoot gaf tot een onderzoek. In 1951 werd, onder leiding van drs.J.E. Bogaers hei terrein aan de zuid-westzijde onderzocht. Het betrof hier niet de "Denenheuvel" , zoals deze in de verslagen van die tijd werd genoemd, doch de Hazenberg, zijnde de heuvel in het zuidwestelijke deel van de kloostertuin.(1)
De afgraving van deze heuvel werd door drs. Bogaers in een logboek vastgelegd en na beëindiging van de opgraving leverde dit het volgende samenvattende beeld op:
Boven de schone grond (oeverwal) bevonden zich twee begroeiingslaagjes (lichtblauwe-grijze klei) . Deze laagjes waren in verschillende perioden ontstaan. De tussenlaag was naar alle waarschijnlijkheid een aanslibbing door de Rijn.
Op de bovenste begroeiingslaag bevond zich een pakket opgebrachte zavelige klei, die aan de onderzijde overwegend romeinse cultuurresten uit de 1ste tot en met de 4de eeuw bevatte.
De bovenzijde van dit pakket bevatte fragmenten van Badorfer-, Pingsdorfer— (vroeg)— en Kogelpottenwaar. Deze laag bevond zich over het gehele terrein, doch men heeft niet kunnen vaststellen tot hoever deze liep.
Deze opgebrachte grond komt heel waarschijnlijk van een gedeeltelijk afgegraven hoogte (mogelijk de oorspronkelijke romeinse nederzetting) ; wellicht het terrein, waarop nu het klooster staat.

De torenbouw
De op deze grond gevormde looplaag werd indertijd als werkvloer gebruikt bij de bouw' van de eerder genoemde middeleeuwse toren. Voor de bouw van deze toren heeft men namelijk geen funderingssleuf gegraven, doch men heeft vanaf de grond (het toenmalige maaiveld) gebouwd, eerst in tufsteen de kelderverdieping tevens fundering.
Tegelijk met het bouwen van de torenmuur heeft men een zodenwal gestapeld, namelijk één voor de ringmuur, welke de toren omgaf en één aan de binnenzijde. Ook in de toren heeft men zoden gebruikt om het niveau op te hogen.
Door middel van de zoden en de klei is de berg langzamerhand opgehoogd, waardoor het onderste gedeelte van ringmuur en toren als fundering onder de grond kwamen te zitten. Tussen de zoden van de wal bevond zich veel blauwe klei.
De klei uit de laatste ophoging is heel waarschijnlijk afkomstig uit de gegraven rondgracht. Aangezien de grond uit de gegraven gracht zeer waarschijnlijk ook de eerstgenoemde opgehoogde zavelige klei zal hebben bevat (die te zien was boven de begroeiingslaagjes) is deze grond, die tegen de toren werd opgeworpen, secundair verwerkt.
In een tijdsbeeld kunnen de werkzaamheden als volgt worden weergegeven:
1. Ophoging van het terrein. Dit is geschied in de tijd van de kogelpotten—, vroege Pingsdorfer— en Badorferwaar, d.w.z. tot de 10de eeuw.
2. In de tijd daarna moet de toren zijn gebouwd.
3. Heuvel opgehoogd met zoden en zavelige klei.
4. Heuvel voor de tweede maal opgehoogd en uitgebreid met een zodenpakket.
5. Daaromheen is de gracht gegraven.
6. De toren is afgebroken in de tijd van de vondsten, die zijn aangetroffen in de vullingen van de uitgebroken torenfundering.
Bij verder onderzoek is komen vast te staan, dat indertijd een laag met romeins materiaal is neergeworpen en dat tijdens de bewoning de bovenste en laatste scherven in de laag zijn gekomen.
Deze scherven waren, zoals genoemd, van het zgn. Badorfer—, Reliëfband-, Pingsdorfer— en Kogelpottenaardewerk, tot de 9de en 10de eeuw kan worden gedateerd.

Grondmonsters
Onder de toren werd een waterput aangetroffen, bestaande uit een uitgeholde eik, waarop de schors nog aanwezig was. Vooraf waren eerst vier eikenhouten palen ont&kt in de grond, waarbinnen op een iets lager niveau de put aanwezig was. De rechtop staande palen zijn vermoedelijk met planken verbonden geweest.
Mogelijk wijst dit op een soort beschoeiing bij de aanleg van de put. In de bovenrand van de put bevonden zich 4 inkepingen, welke mogelijk hebben gediend om er een volgend putgedeelte op te bevestigen. Uit de begroeiingslaagjes op het diepste niveau zijn enige grondmonsters genomen, welke gedeeltelijk brandsporen vertoonden en scherven van Inheems—Bataafs aardewerk.
Van een bewoning in die tijd getuigen ook verschillende spinschijfjes, een gekartelde potrand en gegolfde gestreepte vaatwerkornamentiek en scherven met nagelindrukken.
De grondmonsters werden door drs. Bogaers voor een macroscopisch onderzoek aan prof. F. Florschutz te Velp gezonden.
Het rapport naar aanleiding van dat onderzoek gaf de volgende gegevens weer:
- kleine stukjes verkoold hout;
- verkoolde graankorrels;
- zaden van Urtica urens;
- zaden van Sambucus nigra;
- zaden van Chenopodiadeae.
De zaden van Urtica wrens (kleine brandnetel) en de zaadjes van Chenopodiae (ganzevoetachtigen) zijn een aanwijzing voor menselijke bewoning. Misschien kan hetzelfde ook gezegd worden van de Sambucus nigra (vlier) .
Van de stukjes houtskool was de boomsoort, waarvan zij afkomstig waren, niet meer te bepalen. Onder de verkoolde graankorrels werden gerstekorrels herkend.

Romeins materiaal
Bij deze afgraving kwam ook, zoals opgemerkt, een grote hoeveelheid romeins materiaal aan het licht zoals aardewerkfragmenten en delen van tegels en dakpannen. Er zijn. dakpannen met stempels van het Xe en XXXe legioen. Dergelijke stempels wijzen op een romeinse militaire nederzetting.
Verschillende voorwerpen in terra-sigillata kunnen tijd en aard van de nederzetting illustreren.
Het materiaal loopt vanaf ca. 70 na Chr. tot de 4de eeu.•,'. Tevens is bij dit onderzoek nog een dakpanfragment gevonden met een stempel : LEG(IO) XXX V(LPIA) V(ICTRIX)P(IAE) hetwelk dateerbaar is na 196 en dat uniek is voor ons land. Dit fragment is indertijd door pater (toen prior) E. Rodenburg o. p. aan mijn zorg toevertrouwd.
Al het materiaal is destijds door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort in 10 dozen verpakt, waarna deze op 29 januari 1963 zijn overgebracht naar het Gemeentemuseum te Arnhem en daar zijn toevertrouwd aan de hoede van mej. drs. Waardenburg.

Latere vondsten
Onlangs is nog een stukje typerende merovingische ambachtskunst gevonden, namelijk een sierspeld (vogelfibula). Volgens mededeling van de heer J. Ypey van het ROB, onder wiens hoede de vondst is gereinigd, kan de fibula naar alle waarschijnlijkheid in de tweede helft van de 5de eeuw worden gedateerd.
Zij wordt gerekend tot de 3de hoofdgroep zoals deze is vermeld in "Die Chronologie der Vogelfibeln (Kerbschnittfibeln)" van G. Thiry, pg. 73—84, in het bijzonder Taf. 19 nrs.48—72.
Tevens werden nog aangetroffen een fragment van een versierde glazen armband uit de Latène—cultuur (tot de 1ste eeuw na Chr.) en een fragment met versiering van een Saksisch bulturntje.
In de zestiger jaren heb ik, voorzover dit mogelijk was, de andere heuvel , waarop thans de kapel en het klooster staan, onderzocht. Tijdens verbouwingswerkzaamheden in het klooster werden aan de binnenzijde tegen de voorgevel van het middengedeelte (het Oudste gedeelte) sleuven gegraven tot een diepte van 60 cm.
In deze grond kwamen veel scherven voor van het aardewerk en steengoed (kannen) , welke gedurende de 14de en de 15de eeuw in Siegburg (Rijnland) werden vervaardigd. De sleuven gaven ook veel puinmateriaal vrij, zoals kloostermoppen (bakstenen), formaat 27 x 14 x 6 cm, tufsteenblokken en kennelijk in specie gevatte veldkeien.
Onder de kloostermoppen waren exemplaren, welke door een groene glazuurlaag waren omgeven. Verder werden ook fragmenten van zwart en blauwgrijs aardewerk (schalen en voorraadpotten) aangetroffen, dateerbaar in de 13de en 14de eeuw, wellicht ook nog 12de eeuw.

Kelders
Volgens een broeder van het klooster was een gedeelte van deze grond afkomstig van een in de jaren dertig uitgevoerde ingraving voor een nieuwe toegang tot een onder de keuken van het klooster gelegen kelder. Het heeft er alle schijn van, dat deze kelder van een oudere datum is dan het klooster. Deze broeder wist zich nog te herinneren, dat op dit punt, op een diepte van 2.50 tot 3.00 meter diverse kannetjes waren gevonden. Tevens was men ook op een oud muurwerk gestoten, hetwelk was opgebouwd uit veldkeien.
Bij graafwerkzaamheden in de noordoostelijke zijde van het voorgebouw  van het klooster werd een kelder ontdekt, die onder de kloostergang doorliep. Ook hier wijst er alles op, dat deze kelder ouder is dan het klooster. Beide kelders hebben buiten het zgn. Kasteel (het herenhuis) gelegen, het huidige middenstuk van het klooster. De laatste kelder vertoont een typisch gewelf. Het loopt aan zijde naar beneden door en het doet denken aan een verbinding met een ander gangdeel.
De kelder is met puin en ander materiaal gevuld. Dicht bij deze plaats, bij de achteruitgang en wel aan de buitenzijde, werd in de bodem een muurwerk van kloostermoppen aangetroffen, dat eveneens van een vroegere bouw afkomstig moet zijn.
De tuin, direct v56r de ingang van het klooster, werd tot een diepte van 60 cm. uitgegraven voor een aan te leggen parkeerterrein. Deze laag gaf het zelfde schervenmateriaal vrij als in het klooster, doch met dit verschil, dat deze laag in noordoostelijke richting dunner werd en waarbij een oudere laag aan de oppervlakte kwam.
Verspreid over het terrein werd hier en daar op de diepst ingegraven plaatsen een enkel stuk romeins, merovingisch,alsmede enkele Pingsdorfscherven en een haakoor van een Paffrath-pot aangetroffen.

Schacht
Aan de buitenzi jde van deze ingraving werd een breed muurwerk van kloostermoppen waargenomen , dat schuin in noordelijke richting naar het einde van de voorgevel liep. Tussen dit muurwerk en de voorgevel van het klooster werd op 60 cm. diepte een enige decimeters dikke, oude specielaag aangetroffen.
In het zuidoostelijke deel van de voortuin bevindt zich nog een waterput of kelder. Op enige meters afstand van de hoofdingang kon een 15de eeuwse schervenkuil worden uitgegraven.
Op enige meters afstand van de noordoostelijke zijgevel van het voorgebouw van het klooster bevindt zich, volgens zeggen, een uit kloostermoppen gevormde ronde schacht in de grond.
Deze schacht (mogel ijk het keldergedeelte van één der torens van de toegangspoort tot het slot, is in de jaren dertig reeds bekend geworden. Voor een deel stond hij onder water.
Het schijnt de toegang te zijn naar een gangdeel, dat schuin in de diepte wegloopt. Deze schacht werd enige jaren geleden bij een ingrijpende wijziging in het tuinbeeld rond het klooster uit veiligheidsoverwegingen met een betonplaat afgedekt.
Voor een voorlopig inzicht in een mogelijke reconstructie van het burchtcomplex heb ik een aantal muurrestanten in zwarte vlakken Op de kaart aangegeven.

NOOT:
1) De oorzaak van dit verschil van mening is nafnelijk terug te voeren op een aantekening, vermeld op een kaart, waarop in vogelvlucht de Hazenberg met toren en ringmuur is geschetst.
In het zgn. Huissense Legerboek (Rijksarchief in Gelderland te Arnhem) is een kaart opgenomen van de 16e eeuwse situatie van het beschreven gebied. Tussen het net nog aangegeven gedeelte van het burchtcomplex en de Hazenberg met toren is een aantekening geschreven:
"Diese Danenburgh ist 1616 affgebrochen un die Duyffstein verkocht. Et sic cessat Antiquitatis Danorurn" .
Tot op heden is het voor mij nog niet zeker, dat deze aantekening betrekking heeft op de zogenaamde "Grote Torn" , welke op de Hazenberg was gebouwd.
De omstandigheid, dat de naam "Danenburgh" dichter bij het net nog zichtbare gedeelte van het burchtcomplex is vermeld aismede de in de grond van de burchtheuvel aangetroffen veldkeien, welke in mortel waren gevat, alsook de tufsteenblokken, versterken mij in die mening.
Daarbij komen ook nog de fragmenten van aardewerk tot en met de: 10de eeuw, welke op het terrein zijn aangetroffen en welke een bewoning en een daarmede in verband staande bebouwing veronderstellen.
In een volgend nummer van "Mededelingen" hoop ik hier uitvoerig op terug te komen.


Huissense vondsten op expositie in Arnhem
Van 25 maart tot en met 7 mei 1978 zal in het Gemeentemuseum te Arnhem een tentoonstelling gehouden worden van het werk der A.W.N. in Gelderland.
De Archeologische Werkgemeenschap Nederland telt in onze provincie verschillende afdelingen en afzorderlijk werkende leden. Aan hun werk zal op de tentoonstelling veel aandacht worden besteed.
De vondsten dienen daarbij vooral ter illustratie van de activiteiten zelf. Het gaat er in de eerste plaats om een beeld te geven van de verschillende onderzoekingen, die door deze amateur-archeologen worden verricht. Er zal aandacht worden geschonken aan de omstandigheden, waaronder het onderzoek moet plaats vinden, aan bepaalde vondstsituaties en aan soms vreemde en zelfs gevaarlijke bijkomstigheden. De een loopt regelmatig rioolsleuven langs om iets te kunnen ontdekken, een ander gaat ergens kijken wanneer het geregend heeft, weer een ander tracht alles wat in de loop der tijd in zijn woongebied is opgegraven te inventariseren en verricht daarbij aanvullend onderzoek.
Verschillende objecten komen op de tentoonstelling aan bod: een overzicht van neolitische vondsten in Aalten en omgeving, de veldcontrole van een paleolitische vindplaats in de Achterhoek, een onderzoek van een huis in Lochem, een stadskerncontrole in Arnhem, een pottenbakkersoven uit de IJzertijd uit Bemmel, de blootlegging van kapelrestanten in Oud—Lobith, een verdwenen dorp bij Renkum, een IJzertijdhuis uit Bennekom, een vindplaats met sporen uit diverse tijdperken in Emst, het verleden van Hattem, een inventarisatie van grafheuvels bij Ermelo e.d. , en last but not least het stadskernonderzoek in Huissen aan de Burchtgracht.
Over dit laatste object bent U al uitvoerig ingelicht door de artikelen van de heer Th.H.Janssen, de sectieleider archeologie van de Historische Kring Huessen. Op de tentoonstelling zal voor het eerst iets van de resultaten van dit onderzoek te zien zijn. Wij hopen dan ook dat vele leden van de Historische Kring de expositie in ons museum zullen bezoeken.
Ruud Bornman, afd.arch.en topografie

klooster1 Custom

klooster2 Custom