"Joodse begraafplaats lag aan de stadsmuur bij de Arnhemse Poort"
Uit Mededelingen jrg. 5, 1979/80 nr. 1/2
Volgens Stadsrekening van 1697/98; Joodse begraafplaats lag aan de stadsmuur bij de Arnhemse Poort
door H.W.J.DERKSEN en J.H.F. ZWEERS
Vier jaar geleden, in "Mededelingen", 1e jrg., nr. 1 (sep./okt. 1975) werd de vraag aan de orde gesteld: "Waar lag Huissens Joodse begraafplaats ? " .
Een antwoord op die vraag was onmogelijk bij gebrek aan enig gegeven over de localisering, behalve dan de summiere vermelding in Fritz Baer, Das Protokollbuch der Landjudenschaft des Herzogtums Kleve (1): In Huissen wünscht Nehemias Salomon aus dem benachbarten Pannerden (...) ein Haus anzukaufen. Seine Eltern sollen entweder in H. wohnhaft gewesen oder wenigstens auf dem dortigen Judenfriedhof, welcher unter dern Deich fast vergraben ist, beerdigt sein". (l)
Deze mededeling werd ook in De Joodsche Middenstander van 18 maart 1938 geciteerd door dr. Jac Zwarts in zijn artikel "Zeven eeuwen Joodsch verieden van Arnhem" : "hier (in Huissen. HD/JZ. ) was de oudste begraatplaats van de Joden in Arnhem, thans bijna onder den Dijk geheel bedolven" .
Naar Zwarts' artikel werd op zijn beurt verwezen in een artikei van A.G. Steenbergen te Wageningen, "De Joodse begraafplaats in Arnhem" in de juni—aflevering, nr. 65/1975, van het "Gelders Oudheidkundig Contactbericht" .
Intussen trof ons medebestuurslid dr E. Smit in het Hatuptstaatsarchiv te Düsseldorf een brief aan van Commisarius Loci Von Hoven van 31 januari 178B, welke als volgt begint: "Zu Huijssen sind ehedenn Juden wohnhaft gewesen und haben darbey auch einen eigenen Kirchhof gehabt, welches zum Theil unterm Deich vergraben isst. (2)
Over de plaats en de bestaansperiode van het kerkhof geeft het dossier (2), dat handelt over het al dan niet toelaten van een tweetal patriotse Joden (Levi Meijer uit Wormenhuizen en de eerder genoemde Nehemias Salomon uit Pannerden) , geen uitsluitsel.
Ook in de hypothekenatlas en het hypothekenboek van het Ambt Huissen vonden we niets naders over een Joodse begraafplaats. Een dossier,waarvan tweede ondergetekende te Düsseldorf de omschrijving vond ("Akten wegen der Beschwerden des Peter Pilat zu Huissen überhörte Behandlung in Sachen des Juden Meyer Isaac Zu Kleve, namens des Juden Benjamnin Polack im Haag, 1773") bleek in de oorlog helaas verloren te zijn gegaan.
Voor ons bleef dus de vraag: waar precies lag die begraafplaats?
In de volksmond heette het attijd - tengevolge van een onjuiste interpretatie — dat het zogenaamde Oude Kerkhof" (het terrein tussen Helmichstraat en Kempke) de voormalige Joodse begraafplaats zou zijn geweest. Weliswaar ligt dit "Oude Kerkhof" buiten de stadsmuur, zoals met Joodse begraafplaatsen het geval was, maar, afgezien van het feit, dat het té ver van de Dijk is gelegen om daaronder bijna geheel bedolven te kunnen zijn, was de veronderstelling bij degenen, die zich met Huissens historie bezighouden, al snel van de hand gewezen.
Het "Alde Kerckhof", zoal het reeds in de 16e eeuw werd genoemd (3) , nadat in 15e eeuwse schepenoorkonden steeds sprake is van een "stuck lands geheiten die Kerckhoff"(4) was een (de oudste ? ) christelijke begraafplaats van (een ouder ? ) Huissen.
Onze gedachten gingen al geruime tijd uit naar de andere - de Arnhemse - kant van de stad, waar de situatie eerder aan het gegeven "bijna onder den Dijk geheel bedolven" voldeed. Het gelukte ons echter niet een bevestiging van deze vermoedens te vinden.Totdat we dan onlanks een gezamenlijk onderzoek instelden in de 17e en 18e eeuwse Stads— en van Huissen, walke zich sinds 1388 in het Rijksarchief ven Gelderland te Arnhem bevinden (5).
In deze rekeningen is telken jaren een post ontvangsten ("extra ordinaris ontfanck") — vanaf 1740 met de vermelding: "Von Juden Begräbnissenn — opgenomen, aangezien de Joodse begraafplaats eigendom van de stad was. Dit blijkt ten overvloede uit een notitie in de stadsrekening van 1713, luidende: (6)
"Den Joden Kerckhof gehoort tot die Stadt en inval eenen ouden Joden daarop begraven word, daar van profiteert die Stadt 2 g.l. ende een minder jaerigen nae proportie".
Bij dat gezamenlijk onderzoek vonden we tenslotte ook het antwoord op de vraag waar de Joodse begraafplaats was gelegen. In de (oudst bewaarde) Stadsrekening, die van 1697/98, wordt namelijk terloops bij de betrokken ontvangstpost vermeld: "Over dit jaer zyn geen Joden bij de Arnhemse Poor aen StadtsMuijr begrave...
Deze notitie bevestigde derhalve ons vermoeden. Het begraafplaatsje bestond in 1788 nog, althans gedeeltelijk, hetgeen blijkt uit de brief van Commissarius Loci Von Haven. Tot wanneer er uit Huissen afkomstige Joden nog werden begraven, staat niet vast. In elk geval was zulks — zoals blijkt uit de negatieve vermeldingen in de Cämmefey-Rechnungen — na 1740 niet meer het geval.
De Arnhemse Joden vonden er toen nog wel steeds hun laatste rustplaats. Op 12 September 1755 dienden de Arnhemse Joden Salomon Cohen Jacobs en Samuel Levi een request in om een eigen begraafplaats in Arnhem te verwerven. Als argumenten voerden zij aan: Dat alhier (in Arnhem. HD/JZ.) geen kerkhof hebbende Sij geobligeert sijn in cas van sterfgevallen groot oncosten tot het transporteeren van haare lijken na Huissen aan te wenden, en vermits op het kerkhof aldaar geen plaats meer is (7).
Uiteindel ijk verwierven de Joden te Arnhem een begraafplaats "op de zogenoemde Sinkenberg aen den Sandberg" (8)
Cämmerey - Kämmerei Ook nu nog wordt in Duitsland de te onzent als gemeente-ontvanger (ook: comptabele) bekende functionaris de "Kämmerer" (oud: Cämmerer) genoemd. De "Cämmerey" (in huidig Duits: "Kämmerei") was dus te vergelijken met het "kantoor van de gemeente-ontvanger. De "CämmereyRechnung" was de jaarlijks door de "Cämmerey" opgestelde rekening van de inkomsten en uitgaven der stad. In de Pruisische tijd, met zijn sterk centraliserende tendenzen, moesten de Cämmerey-Rechnungen, in tegenstelling tot de stadsrekeningen van vóór die tijd, overeenkomstig een voorgeschreven model worden ingericht . |
Waar nu moet het Joodse begraafplaatsje aan de Arnhemse Poort gelocaliseerd worden ? Drie gegevens kunnen ons helpen bij het zoeken naar een antwoord. Het zijn: 1. de Arnhemse Poort; 2. "aen Stadts Muijr"; 3. "unterm Deich fast vergraben" ( "Thans bijna onder den Dijk geheel bedolven") .
Het laatgte gegeven wijst er zonder meer op, dat de begraafplaats moet worden gezocht bij de stadsmuur aan de oostelijke zijde van de Arnhemse poort, daar waar zich de Dijk (Stadsdam) bevond. Aan de westelijke zijde bevindt en bevond zich geen dijk, maar de (lager gelegen) Wijngaardse Hoven ("Wigaertz Haeven). Er zijn dan maar 2 plaatsen, die naar onze mening kunnen overblijven: de voorrnalige "driehoek" (thans veranderd tengevolge van de reconstructie van de op/afrit bij de Arnhemse poort) , begrensd door de Damstraat,de dijkafrit en de Arnhemse Poort (het oostelijk straatgedeelte tussen het pand van de fam. Bosman/Jeurissen en café Arnhemse poort)
Op deze "driehoek" stonden tot vóór genoemde reconstructie enkele oude huisjes. En van de stadsmuur' waaraan de begraafplaats was gelegen, werd uitgerekend het laatste fragment, dat bene op de zgn. Rijksmonumentenlijst stond, enkele jaren geleden - na de sloop van die huisjes, die er tegen aan gebouwd waren — onverhoeds gesloopt.
Als deze "driehoek" de plaats is geweest, lag het begraafplaatsje
niet op hetzelfde niveau als waarop tot voor enkele jaren de huisjes stonden en thans het plantsoen is gelegen. Door de ophoging van de Stadsdam in 1809/10 verdween het Joodse begraafplaatsje dan totaal onder de dijkvoet. Daarvóór waren er echter reeds ophogings- en verbeteringswerkzaamheden verricht wegens dijkbeschadiging in de 18e eeuw.
Het gehele terrein rond de Arnhemse Poort is aanzienlijk opgehoogd zoals reeds eerder is uiteengezet rond de opgravingen van het poortrestant aldaar (10). Als het Joodse begraafplaatsje dus dáár moet worden gezocht, dan lag het ca. anderhalf à 2 meter lager.
Tégen de "driehoek"' als begraafplaatsie spreekt echter de situatie ter plaatse zoals getekend op een Pruisische kaart uit begin 18e eeuw, waarop langs het betrokken stadsmuurgedeelte bij de Damstraat een haventje is aangegeven. De tweede mogelijkheid dán is het terrein vóór de Arnhemse Poort (thans doorsneden door de Stadswal) , waar tot aan de reconstructie het huis met schuur "Welgelegen" (laatstelijk van de fam. Derksen-Martens) stond, naast het pand van rijwielhandel Siepman (11) . Een nader Onderzoek , mede aan de hand van de oude kaarten en mogelijk door archeologische opgravingen, zal ons hopelijk uitsiuitsel kunnen geven.
Een studie over te Huissen woonachtige Joden tot begin 20e eeuw en over de begrafenissen aldaar is nog niet afgerond en vereist nog uitgebreid cnderzoek.
NOTEN
1) Berlin 1922, Band l, pg. 57, noot 8.
2) SAD, Kieve Kammer Nr. 3688. "Acta wegen der in der Stadt Huissen hier angesetzten Juden 1788—1789"
3) Dit kerkhof wordt reeds alszodanig genoemd op de kaart "Die Stat Huissen 1586" RAG, Domeinadministratie nr. 9.
4) RAG, Cartulariurn van het St. Elisabethsconvent, fol. 140 (1440) , fol. 141 (1449) etc.
5) RAG, Domeinadministratie Huissen Nr. 3.
6) id, Stadsrekening 1713, fol. 7.
7) Gemeentearchief Arnhem, Commissie- en politieboeken fol. 69v.
8) Deze begraafplaats bevond zich dus bij de Sandberg, aan de voet van de Sinckenberg aan de Utrechtseweg bij het Gemeenternuseum en is daar nog te zien.
9) H. Derksen en J. Zweers, "Het koepeltje der pastorij" , in:Mededelingen HKH, jrg: 3, nr. 4, pg. 144—148.
10)Th. H. Janssen, De Arnhemse Poort te Huissen, in:Mededel ingen HKH, jrg. 2, pg. 134-139.
11)Het betrokken pand is toevallig te zien op de foto's,gepubliceerd in dit nummer op pg. 17 en op pg. 37.