HUISSENAAR in het Koninklijk Nederlands Indische Leger
Herman (Hermanus Johannes) Neijenhuis Geb: te Huissen 11-01-1908 – Overl.20-11-1983
Zoon van: Johannes Theodorus Neijenhuis geb. 25 januari 1874 en overleden 16 juli 1967 te Huissen en (bijnaam de Beer) en Johanna Geertruida Dibbes, geb. 29-07-1869, overl. 23-09-1919 te Huissen.
1933:Jan Neijenhuis op de trappen
van het oude gemeentehuis a.d. Markt
In 1927 was Herman 19 jaar oud en leerling schilder van beroep en zijn toekomst nog ongewis. Het waren onzekere tijden en daar hij toch bij de gemeente Huissen was ingeschreven voor de dienstplicht voor de lichting 1928 (Gelderland loting no. 14) besloot hij m.i.v. 11 november 1927 zich te verbinden voor overzeesche militaire dienst, ingaande met den dag van geschiktbevinding voor uitzending: toegelaten als soldaat. Op 12 december 1927 werd hij geschikt voor uitzending bevonden in de Prins Hendrik Kazerne te Nijmegen, Hij kreeg een premie van 200 gulden.
Op 3 januari 1928 werd hij geëmbarkeerd te Amsterdam aan boord van het Ms. P.C. Hooft. Een maand later en wel op 4 februari 1928 werd hij gedebarkeerd te Batavia en geplaatst als Fuselier bij het 1e Depot Bataljon voor een tropische opleiding van 7 maanden. Op 5 september 1928 werd hij ingedeeld bij het 16e Bataljon-Infanterie. Voor de gemeente Huissen werd hij op 1 oktober 1928 ingelijfd als dienstplichtige onder no. 14 en als zodanig toegewezen aan het 8e Regiment-Infanterie.
Herman had al gauw in de gaten dat deze functie niets voor hem was en vroeg verandering van dienstvak aan.
Op 24 mei 1930 werd hij overgedragen aan het Wapen van de Genie en werd aangesteld als Geniesoldaat der 1e Klasse- en werkman 2e Klasse en op 24 november ook –werkman 1e Klasse. Het beviel hem bij de Geniedienst zo goed dat hij op 12 december 1930 zijn contract verlengde bij de Koloniale Troepen met 3 jaren, zowel in als buiten Europa. Premie Fl. 100.-
Op 24 mei 1931 werd hij Brigadier-Werkman. Werkzaam bij de Geniedienst betekende dat je werkzaamheden binnen het Archipel van Ned. Indië kon verrichten. In de periode 1931-1935 werd hij tewerkgesteld op Sumatra en wel in de plaats Fort de Cock. Zijn meerdere daar was Sergeant der 1e Klasse Herman Boden uit Bussum. Herman Boden was getrouwd met een Javaanse vrouw, Paulina Alimah. Het gezin had vier kinderen, drie meisjes en een jongen. Op de oudste dochter Leida, had Herman wel een oogje. Ze was pas 16 jaar en haar moeder vond het niet goed dat ze zo vroeg al verkering kreeg. Het zou zeer waarschijnlijk zijn dat Herman Neijenhuis in die tijd zijn voornaam Herman, voor vrienden en kennissen veranderde in Bob, om onderscheid te maken met zijn aanstaande schoonvader. Wanneer Bob en Leida s‟avonds naar de bioscoop gingen stuurde de moeder van Leida haar zoon Machiel als chaperon mee. Bob gaf Machiel dan een kwartje. En die was dan in geen velden of wegen meer te zien, Je kon in die tijd voor een kwartje een heleboel kopen, zoals een kogelflesje met fris, een portie bami of nasi. En wanneer Machiel een keer niet mee kon dan zorgde de moeder van Leida dat ze met een vriendin, tante Elliot, eerder in de bioscoop waren.
Herman Boden werd op een zeker moment ongeschikt verklaard voor de dienst te velde en zou te zijner tijd worden teruggestuurd naar Holland Hij stond er op dat zijn dochter Leida voor zijn vertrek naar Holland zou trouwen. Herman Neijenhuis en Janna Aleida Boden trouwden op 20 augustus 1932 te Fort de Cock
20-08-1932
Herman Neijenhuis & Aleida Boden
(Archief: Fam. H.J. Neijenhuis)
Op 25 januari 1933 vertrok het Gezin Boden vanuit Batavia naar Holland. Het gezin Boden vestigde zich te Naarden.
Herman en Leida bleven achter in Fort de Cock. Op 27 april 1933 werd hun eerste kind, een zoon geboren, Theodorus Hermanus. Op 12 december 1933 herverbond Herman zich weer maar nu voor 6 jaren en werd overgeplaatst naar Makasar op Celebes voor een volgend project.
Zijn gezin verhuisde mee en op 9 januari 1935 werd hun 2e zoon, Paulus Johannes geboren. Op 21 augustus 1935 werd Herman bestemd om naar de Koloniale Reserve in Nederland te worden gezonden teneinde aldaar in het genot van verlof te worden gesteld. Op 30 november 1935 ter opzending naar Nederland overgegaan bij het Subsistenten Kader te Soerabaja en tenslotte om op 11 december 1935 naar Nederland te vertrekken per m.s. Marnix van Sint Aldegonde. Op 7 januari 1936 ontscheept te Amsterdam. Met zijn gezin verbleef Herman in Naarden of in Huissen.
Marnix van Sint Aldegonde
(Archief: Tropenmuseum)
Wanneer hij met zijn gezin in Huissen verbleef, logeerde hij bij zijn ouders in het souterrain van het oude gemeentehuis van Huissen op de Markt. Zijn vader was daar gemeentebode, ook correspondent van de Gelderlander. In die tijd raakte Herman bevriend met de heer G. Vis, die mede eigenaar was van café “Spieka”, dat aan de markt stond. De heer G. Vis was gepensioneerd. Hij was voor zijn pensioen Kapitein op een boot die in de wateren van de Congo vaarde. Hij was getrouwd met de halfzus van de 2e vrouw van Hermans vader: Grada vd Sande. De heer G. Vis overleed nog in dat jaar. Herman kreeg later via de tweede vrouw van zijn vader, de trouwring van zijn weduwe als aandenken. Op 27 mei 1936 was het verlof van Herman voorbij en ging hij met zijn gezin met het m.s. van Oldenbarneveld weer terug naar Ned. Indië. Hij werd direct doorgezonden naar Pontianak op Borneo om zich in te werken en zich voor te bereiden op het aanleggen van een vliegveld op Singkawang. Op 15 juli 1936 werd zijn 3e zoon, Herry (Hermanus Johannus) geboren. In het begin van 1937 werd Herman c.a. 75 km noordelijker en meer landinwaarts overgeplaatst naar Singkawang voor de aanleg van het vliegveld. Het gezin verhuisde ook mee. Daar werd het gezin uitgebreid met nog twee zonen. Op 3 augustus 1938 werd Wilhelm Machiel geboren en op 26 april 1940 Bernardus Arnoldus. Herman kreeg een van de 7 woningen toegewezen, die langs een straat stonden, die naar de Kazerne liep.
Onderofficier te Singkawang, 1937, linksstaand
(Fotoarchief H.J. Neijenhuis).
Naast het huis was een open terrein, dan kreeg je de omheining van de kazerne. Meteen binnen de omheining van de kazerne was de ziekenhuisafdeling. Herman was altijd al verzot op vliegeren. Hij maakte ze altijd ook zelf en liefst zo groot mogelijk. Je moest de vlieger wel met z‟n tweeën vasthouden voor je hem kon oplaten. Hij had het dikke touw van de vlieger op een grote houten klos gerold. Op een dag had hij naast zijn huis de vlieger hoog staan. Hij liet één van zijn zonen op de klos zitten omdat hij zonodig naar binnen moest. En jawel hoor, bij een windvlaag ging het kereltje met klos en al de lucht in. Eén van de patiënten die binnen de omheining liep zag het gebeuren en kon met zijn wandelstok het kereltje redden van een verre vlucht. Tegen de avond brachten 2 koelies, die Herman erop uit had gestuurd, de vlieger terug. Tegenover de huizen en kazerne die langs de straat stonden. was een groot grasveld en daar weer achter een klein riviertje en weer daarachter de Kampong. Het grasveld werd als speelveld gebruikt. Zo werd het grasveld ook op Koninginnedag gebruikt voor allerlei spelen voor groot en klein van de Nederlandse samenleving van Singkawang. Er werd een paal van ca 7 meter opgesteld, die helemaal ingezeept werd met groene zeep. Bovenop de paal was een velg van een fietswiel met diverse prijzen eraan bevestigd. Ook was er een varken helemaal ingezeept met groene zeep. Probeer het dier dan maar eens te vangen! De dames zaten onder een lang afdak, netjes gekleed naar het spektakel van de mannen en de kinderen te kijken onder het genot van lekkere drankjes en allerlei zoetigheden, „s avonds was er in de kantine een Oranjebal.Het leven van een Europees gezin in Ned.Indië was gewoon eenvoudig maar aangenaam. Vanwege de hitte werd er gewerkt van half zeven in de ochtend tot half een in de middag, Men ging dan in de middag tot een uur of vier rusten, Na het mandiën ging men op visite of naar de Soos. Het gezin had meestal drie of vier bedienden. Die verbleven dag en nacht in de bijgebouwen. Je had een Baboe voor het koken, een voor het huishouden, een voor de kinderen, en een Djongos voor de tuin, boodschappen en om de kinderen naar school te brengen, Dat alles onder toezicht van de Vrouw des Huizes.
1940: Familiefoto Herman en Leida Neijenhuis
(Archief: fam. H.J.Neijenhuis)
Toen het vliegveld van Singkawang gereed was werd hij met zijn gezin op 21 maart 1941 naar de Geniedienst te Weltevreden op Java overgeplaatst
In 1940 brak de oorlog in Europa uit. Duitsland viel Nederland binnen. Zijn buurman was een Duitser en Herman moest hem mee arresteren. Toen Japan op 6 december 1941 op Pearl Harbour de USA aanviel en daarna ook andere landen in Azië, was Wereldoorlog II een feit. Het verhaal ging dat Herman nu door zijn buurman werd gearresteerd. 8 Maart 1942 capituleerde Ned. Indië. Herman werd op 12 april 1942 naar Bandoeng getransporteerd om daar op een rubberplantage “Njati Nangor”te werken.
Op 11 oktober 1942 werd hij als krijgsgevangene naar het 10e Bataljon-Infanterie in Batavia getransporteerd en op 15 oktober werd hij te Tandjok Priok ingescheept aan boord van het s.s Tacoma Manu, Vier dagen later kwam hij te Singapore aan. Toen met een boot naar Pineng en vandaar naar Rangoon in de gevangenis en als kok tewerk gesteld. 26 januari 1943 werd hij wederom ingescheept op een Chinese boot en afgevoerd naar Moulman op Burma en van daaruit naar Koen Knit, in Kamp 26. Hij moest als verpleger in een Hospitaaltje te Tambijazagat werken. Hij verhuisde diverse keren van kampen in Burma. Op 2 november 1944 werd hij afgevoerd naar Thailand en op 6 maart 1944 kwam hij aan in Kenbury een Australische ziekenkamp. Op 7 april 1944 vertrok hij naar Saigon alwaar hij op 15 april 1944 aankwam. 8 mei 1944 via het Rode Kruis bericht van vrouw en kinderen. 5 oktober 1944 nogmaals een bericht van zijn gezin. Hij vond dat heerlijk nieuws. 20 februari 1945 twaalf en een half jaar huwelijk. Gevierd met koffie en cake.
15 augustus 1945 Japan capituleert, EINDELIJK VRIJ!
Het leven van een krijgsgevangene was zeer zwaar geweest. Weinig te eten en te drinken, zwaar werk, veel ziekten, weinig of geen medicijnen. Voor straf soms uren in de volle zon staan en zodra je de Jappen beledigde kreeg je klappen. Ze waren immers kleiner dan de blanken. Wanneer je een officier beledigde kon het gebeuren dat je de doodstraf kreeg. Dat gebeurde d.m.v. het afhakken van het hoofd boven een gat waar het slachtoffer vervolgens in viel. Dat gebeurde in aanwezigheid van alle krijgsgevangen en hun bewakers. Het gebeuren heeft een diepe indruk achtergelaten in het verdere leven van Herman. Het zou nog een paar maanden duren alvorens Herman met zijn gezin verenigd zou worden. Zijn gezin verbleef gedurende de oorlogsjaren in Batavia op de Gang Chaulanweg. Via de Katholieke instantie werd Leida met haar vijf zonen in een school ondergebracht die onder leiding van Broeder Alexander stond. Het was een omsloten terrein met een toegangspoort. Op het terrein stonden diverse huisjes die als dienstwoning of kantoor dienst deden. Achter op het terrein stond een groot gebouw van twee verdiepingen waarin zich klaslokalen bevonden. In deze lokalen werden de vrouwen met hun kinderen ondergebracht waarvan hun mannen krijgsgevangenen waren gemaakt. Na de bevrijding werd het leven voor de Europeanen tamelijk gevaarlijk door de jongere generatie Indonesiërs die nu de kans zagen voor hun zelfstandigheid. De Europese krijgsgevangenen waren immers nog niet terug van hun gevangenschap.
De school kreeg voor zijn bewoners bescherming van een peloton Engelse militairen die daar ook werd ingekwartierd totdat de mannen weer terug kwamen.
Herman werd met terugwerkende kracht m.i.v. 5 maart 1942 bevordert tot Sergeant-majoor. Hij kreeg een huis aangewezen in de Gang Sekretari voor hem en zijn gezin. Tegenover werd een Kazernecomplex gevestigd van waar uit het Koninklijke Indische Leger weer op orde werd gebracht. Op 7 oktober 1946 werd hun enige dochter Johanna Berdina geboren. Een jaar later werd Herman weer bij de Geniedienst teruggeplaatst en verhuisde het gezin naar Meester Cornelis, een voorstad van Batavia, aan de Berenlaan. Hier kwamen in die tijd een aantal Huissense jongens op bezoek, die als militair naar Indië waren gezonden om het land voor Nederland te behouden, Hein Goris, Jan Houterman. Ook Hermans neven, Nol- en Jan Arends, Joop Scheepers met echtgenote en dochter Ankie.
1946-1947 Diverse Huissenaren in Indië
(Archief: Fam. H.J. Neijenhuis)
Voor Herman werd het weer eens tijd om weer met verlof te gaan naar Holland. Hij stuurde eerst Leida met de kinderen vooruit. Dat was in de zomer van 1947. Leida trok met haar kinderen in bij haar moeder in Naarden. Haar vader was al in september 1943 op 52 jarige leeftijd overleden. Ze bleven daar tot het najaar van 1949. Herman kwam in het voorjaar van 1948 met verlof en verbleef tot eind november 1948 bij zijn gezin. Herman keerde alleen terug naar Ned. Indie en werd op Tarakan, een eiland aan de oostkust van Borneo geplaatst. Op 1 juli 1949 werd zijn zevende kind, Johannes Theodorus geboren en naar de wens van de vader te Huissen (overleden op 14 april 1957). In augustus 1949 werd Nederland genoodzaakt de soevereiniteit van Ned. Indië over te dragen aan Indonesië. Herman werd aangesteld voor de Nederlandse Missie om de Geniedienst over te dragen en het personeel in te werken. Het zou nog een paar jaren duren werd hem verteld. Hij liet zijn gezin naar Tarakan over komen. In oktober 1949 arriveerde zijn echtgenote met de kinderen op het eiland Tarakan. Tarakan was bekend om zijn olie. Bij aanvang van WO-II was het een gewild object voor Japan. Wanneer zij Tarakan in handen hadden waren zij ook verzekerd van brandstof . Daarom werd Borneo als eerste aangevallen. Op Tarakan zat maar een kleine legereenheid. Deze eenheid verweerde zich zeer heftig en bracht een oorlogsschip tot zinken. Uiteindelijk moesten zij zich toch overgeven. De overgebleven militairen werden gevangen genomen en naar een Japans schip gebracht. Op dat schip werden alle gevangenen, in aanwezigheid van de gehele bemanning, onthoofd en in zee gegooid. (Dit gebeuren is pas na de oorlog bekend geworden).
Het voordeel van Tarakan was dat het een eiland was en dat de Bataafse Petroleum Maatschappij het daar voor het zeggen had. Er was een Katholieke gemeenschap met een kerk en 2 priesters, waarvan er een uit Bemmel kwam, pastoor Berns. De jongens van Herman waren daar misdienaars.
De Hollandse gemeenschap kwam samen in de sociëteit van de BPM, bij de sociëteit was een zwembad en een voetbalveld. Met Kerstmis regisseerde Herman een Kerstspel met de op het eiland aanwezige kinderen. In begin 1950 werd hij naar Bandjirmasin op het vasteland van Borneo gedirigeerd om daar behulpzaam te zijn met de overdracht van de Geniedienst. Het gezin verhuisde weer mee. Ook daar was de Katholieke kerk aanwezig. Monseigneur Groen en 2 priester van de Heilige Familie orde. Uiteraard gingen daar de kinderen van Herman ook de Mis helpen dienen. Eind 1950 bleek dat de situatie in Indonesië voor de Europeanen steeds onveiliger werd en besloot het KNIL, de Geniedienst met enige spoed op te heffen. Vanwege burgeropstanden verliep de terugreis van Herman en zijn gezin moeilijk. Eerst ging de boot (Koninklijke Pakketvaart Maatschappij, KPN) naar Makasar op Celebes, daar diende men een paar weken te verblijven. Van daaruit naar Soerabaja op Java, daar weer een paar weken verblijven, en uiteindelijk naar Batavia. Daar werd ingescheept op het m.s. Johan van Oldenbarneveld om naar Holland te gaan. In maart 1951 debarkeerde het hele gezin Neijenhuis te Amsterdam. Herman koos zijn geboorteplaats uit als woonplaats voor zijn gezin. Het gezin werd tijdelijk ondergebracht in het Nonnenklooster Sancta Maria te Huissen. Later kreeg hij een huis aan de Gasthuisstraat, achter het Paterklooster. Omdat Herman voldoende jaren had opgebouwd (tropenjaren tellen immers dubbel) had hij eigenlijk met pensioen gekund. Hij zou dan voor een KNIL-pensioen in aanmerking komen en aangezien in het toenmalige Ned.Indië Fl. 1,00 in Holland vijftig cent waard was zou hij dus in Nederland moeten rondkomen met een half pensioen.Hij kreeg van de Overheid de gelegenheid om 3 jaar bij de Koninklijke Landmacht bij te tekenen om zodoende voor een vol Nederlandse pensioen in aanmerking te komen. Hij tekende en werd geplaatst bij de Geniedienst te s‟Hertogenbosch. M.i.v. 16 juli 1952 werd hij aldaar bevorderd tot Adjudant-onderofficier en op 1 november 1955 gepensioneerd met 49 jaar en 8 maanden diensttijd.
Op 14 april 1957 stierf zijn jongste zoon Johannes Theodorus, die verpleegd werd in Huize Assisië te Udenhout.
Herman was nog veel te jong om op zijn lauweren te gaan rusten. Na een tijdje bij de firma Heyting als opzichter werkzaam te zijn geweest, werd hij badmeester aan De Grote Bloem en later aan het Zwanenbad. Hij gaf daar ook zwemles.
Zwembad a.d. Grote Bloem (Dominees water)
Hier werd ook door Herman Neijenhuis zwemles gegeven.
(Archief: Fam. H.J. Neijenhuis)
Hij werd lid van de carnavalsvereniging “De Blauwe Engel”en maakte daarvoor de decors en gaf les aan de dansmariekes. Hij zat ook in het comité van de ouden van dagen te Huissen. In Bronbeek was hij voorzitter van Madjoe, de vereniging van oud-KNIL-militairen, afd. Arnhem.
Carnavalsvereniging: de Blauwe Engel
Rechts: Herman Neijenhuis
(Archief: Piet Pauw)
In het museum van de Historische Kring Huessen staat nog een replica van het oude Gemeentehuis van zijn hand. Gemaakt in de laatste jaren van zijn leven.
Aldus opgemaakt door:
Herry Neijenhuis (zoon)-Huissen
Bewerking: H.Hoen-Huissen.
Niets uit dit verhaal mag worden overgenomen zonder toestemming van de auteur: Herry Neijenhuis
Alle foto's in dit artikel zijn, door er op te klikkek, te vergroten